De noodzaak om zelf wat extra’s opzij te zetten voor de oude dag is er de
afgelopen maanden niet minder om geworden. Integendeel: pensioenfondsen
rolden over elkaar heen met mededelingen over kortingen
op pensioenaanspraken
. Dat raakt miljoenen werknemers.

De traditionele keuze voor doe-het-zelvers die geld voor later opzij zetten,
is de verdeling tussen aandelen aan de ene kant, en obligaties met
rente-inkomsten anderzijds. Gedachte is dat aandelen op langere termijn meer
rendement opleveren, maar op de korte termijn risicovoller zijn.

Hoe ouder je bent en hoe sneller je de eigen vermogenspot wilt aanspreken, des
te voorzichtiger moet je zijn met aandelen. Daarvoor bestaan vuistregels
. Zoals: houd als percentage aandelen in je beleggingsportefeuille 90 minus
je eigen leeftijd aan. Dus: op je dertigste 60 procent aandelen, tegen 40
procent obligaties. En op je zestigste: dertig procent aandelen, tegen
zeventig procent obligaties.

Voor de invulling van breed gespreide aandelenmandjes ligt het voor de hand om
te kijken naar fondsbeleggingen. Dat kunnen goedkope indexfondsen zijn die
simpelweg een brede beursindex volgen. Of fondsen van meer gespecialiseerde,
actieve beheerders die hogere kosten rekenen en extra rendement beloven.

Hoe dan ook: het is voor veel particuliere beleggers lastig en tijdrovend om
bijvoorbeeld zelf een brede index als de MSCI-Wereldindex na te bootsen,
waarin meer dan 1.700 aandelen zitten. Fondsbeleggen is voor aandelen vaak
een gemaksinstrument dat reële voordelen biedt.

Maar hoe zit dat met obligaties?

Obligatiefondsen

Ook bij obligaties zijn er verschillende smaken. Zo kun je kiezen tussen
bedrijfsobligaties en overheidsleningen. En dan uiteraard met grote
verschillen in risico. Een obligatielening van energiegigant Shell heeft een
lagere kans op wanbetaling dan bijvoorbeeld een staatslening van
Griekenland.

Net als bij aandelen is het samenstellen en onderhouden van een breed
gespreide obligatieportefeuille voor particuliere beleggers geen simpel
klusje. Zeker bij minder makkelijk verhandelbare obligaties is het soms
lastig om een afgewogen mandje samen te stellen. Ook hier brengt de keuze
van een obligatiefonds het gemak van een beheerder die de portefeuille
samenstelt en in de gaten houdt. Maar toch is dat niet zonder meer de
optimale keuze voor particulieren.

Zo speelt de verhouding tussen kosten en rendement bij obligatiefondsen zo
mogelijk een nog grotere rol dan bij aandelenfondsen.

Neem een aandelenfonds dat op lange termijn een rendement oplevert van 7
procent per jaar, tegen jaarlijkse kosten van 1 procent. De kosten snoepen
dan jaarlijks een zevende van het bruto rendement af. Bij een obligatiefonds
dat bijvoorbeeld jaarlijks vier procent rendement oplevert, mogen de kosten
maximaal 0,57 procent per jaar zijn om een vergelijkbare verhouding uit te
komen.

Anders gezegd: aan half procent kosten jaarlijkse kosten kan bij een
obligatiefonds al aan de hoge kant zijn. De 130 in Nederland verkrijgbare
overheidsfondsen voor obligaties die onderzoeksbureau Morningstar bijhoudt,
variëren wat betreft de jaarlijkse kosten tussen de 0,1 procent en 2,64
procent van de vermogenswaarde. Genoeg keuze dus.

Onzekere waarde

Het grootste probleem van obligatiefondsen voor particuliere beleggers is
echter dat een fonds wezenlijk anders werkt dan het directe bezit van een
obligatielening. Bij dat laatste weet je in principe op welke moment je, als
de obligatielening afloopt, de inleg terug krijgt. En jaarlijks krijg je de
couponrente van de obligatielening uitgekeerd.

Beleg je daarentegen in een obligatiefonds, dan drukt de fondswaarde de som
van de onderliggende obligaties uit. Uitgekeerde rente wordt doorgaans
toegevoegd aan de fondswaarde. Maar schommelingen van de marktwaarde komen
ook tot uitdrukking in de fondswaarde. Je weet dus niet precies wat de
eindwaarde is die je terug krijgt, als je het obligatiefonds weer verkoopt.

Deposito sparen

Zoals gezegd geeft het direct aankopen van obligatieleningen op de beurs meer
grip op de waarde van zowel de inleg als de rente-inkomsten. Maar ook dan
heb je als belegger nog te maken met aan- en verkooppkosten voor
beurstransacties.

Een simpel alternatief is om zelf een soort pseudo-obligatieportefeuille op te
bouwen, door geld te stoppen in bancaire spaardeposito's met verschillende
looptijden. Wie de zekerheid wil van vaste rente-inkomsten en de waarde van
zijn hoofdinleg stabiel wil houden, heeft daarmee een redelijk
overzichtelijk alternatief.

Voor het idee: als je direct in obligatieleningen van de vier eurolanden met
de hoogste kredietwaardigheid belegt, krijg je momenteel voor tienjarige
perioden een jaarlijks rendement van respectievelijk 1,82 procent
(Duitsland), 1,94 procent (Luxemburg), 2,27 procent (Finland) en 2,39
procent (Nederland). In een gelijk gewogen belegging is dat gemiddeld. 2,1
procent per jaar. Dat is minder dan de jaarlijkse Nederlandse inflatie van
2,5 procent.

Kies je daarentegen voor 10 jarige spaardeposito's van ABN Amro, Rabobank, SNS
Bank en ING dan krijg je respectievelijk jaarlijkse rentes van 4,6 procent,
4 procent, 4 procent en 3,9 procent. Ofwel gemiddeld 4,1 procent. Geen
vetpot, maar daarmee versla je wel de inflatie van 2,5 procent en de
vermogensrendementsheffing in box 3 van 1,2 procent per jaar.

Lenen aan de bank

Maar waar ben je als depositospaarder eigenlijk mee bezig? Feitelijk beleg je
in een lening aan de bank. Het risico dat je in de gaten moet houden, is de
kans dat de bank waar je een spaardeposito afsluit, omvalt. Spreiden van
risco's kan door verschillende spaardeposito's bij verschillende banken af
te sluiten. Daarbij geldt steeds de overweging: welke rente biedt het
spaardeposito en hoe risicovol is de bank?

Voor spaarders geldt uiteraard dat, zolang ze bedragen van minder dan 100
duizend euro bij één bank wegzetten, ze gedekt worden door de depositogarantieregeling
als een bank omvalt. Dat bedrag van een ton is sinds 2011 onderdeel van een
Europese richtlijn. Een mogelijk risico is dat het dekkingsbedrag op enig
moment weer wordt verlaagd, maar daar moet dan wel eerst op Europees niveau
overeenstemming over komen.

Verder valt er nog een onderscheid te maken tussen kleinere banken en
zogenoemde systeembanken - Rabobank, ING, ABN AMRO en SNS - die vrijwel
zeker door de overheid gered worden als ze in de problemen komen.

Looptijd spaardeposito's

Ga je voor een gespreide depositoportefeuille bij verschillende banken dan
moet je dus een afweging maken tussen looptijden, renteverschillen en de
gedegenheid van de bank.

Opvallend is dat momenteel kleinere uitdagers op de spaarmarkt de hoogste
rentes bieden bij deposito's met een looptijd tot zes jaar, terwijl
Nederlandse grootbanken zich actiever opstellen bij deposito's met
looptijden van zes tot tien jaar.

Zo heb je bij driejarige deposito's in de top drie de
keuze
tussen LeasePlan Bank (3,75 procent), Credit Europe Bank (3,75
procent) en NIBC Direct (3,6 procent). Bij het zesjarige deposito wordt de
top drie aangevoerd door NIBC Direct (4,2 procent), ABN Amro (3,6 procent)
en WestlandUtrecht Bank (3,6 procent).

Samenvattend is de keuze tussen beleggen in een obligatiefonds en
spaardeposito's als volgt: kies je voor depositosparen dan leen je eenzijdig
geld aan de bankensector, met een vangnet van 100 duizend euro en
staatsgaranties voor grootbanken. Bij obligatiefondsen kun je breder
spreiden, tussen landen en bedrijven, en is de variatie in het rendement
groter. Nadeel: je hebt minder controle over de waarde van je inleg.

Lees ook:

Sparen: let op banken verlagen rente

Wat is het verschil tussen nominale en effectieve
spaarrente?

NMa: vergelijkingssites onder de maat

Spaargeld naar aflossing hypotheek: hier moet je op letten

Vergelijk hier de hoogste spaartarieven in Nederland (ADV)

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl